Ondersteuning

Drie afdelingen

Onder-, midden- en bovenbouw: drie afdelingen, drie ontwikkelingsfasen

Het USG onderscheidt de onderbouw (leerjaar 1 en 2), de middenbouw (leerjaar 3 en 4) en de bovenbouw (leerjaar 5 en 6). In iedere fase wordt onderwijs en ondersteuning geboden die zo goed mogelijk passen bij de ontwikkelingsfase van de leerlingen.

De leerlingen in de onderbouw zijn de ‘beginners’, voor wie de middelbare school een nieuwe en spannende wereld is. Het gros van de leerlingen went razendsnel, onder andere omdat de meesten toe zijn aan deze nieuwe uitdaging. Zij moeten leren regelmatig en nauwgezet te werken, zelfstandig en actief onder leiding van de docent. Daarnaast moeten deze leerlingen hun leer- en gedragsvaardigheden ontwikkelen (executieve vaardigheden).

De eersteklassers zijn vaak gewend op de basisschool mooie resultaten te behalen met weinig inspanning. Velen grijpen de uitdaging die zij op het gymnasium krijgen gretig aan en ontwikkelen vanaf het begin een effectieve studiehouding. Sommigen zetten de oude gewoonte echter voort en lopen in de eerste of tweede klas tegen de grenzen van hun beperkte studiehouding en – techniek aan. De rol van de school is om de leerlingen te begeleiden door studielessen, eventuele extra ondersteuning (zoals huiswerkuren en huiswerkcoaching), door gerichte begeleiding van vakdocent en mentor, en door bijles door bovenbouwleerlingen. Ouders hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van de organisatie van het schoolwerk thuis.

De derde- en vierdeklassers zijn de ‘gevorderden’. Na twee jaar onderbouw hebben zij de schoolervaring en de leeftijd om voldoende zelfstandig te kunnen werken en leren. Zij zijn in staat hun schoolwerk te organiseren en een goede werkhouding te laten zien. Ook nu ondersteunt de docent zijn leerlingen, maar verwacht tegelijkertijd een ruime betrokkenheid bij het vak en de school. In de ondersteuning wordt naast het leren studeren aandacht besteed aan de profielkeuze.

De bovenbouwers zijn de ‘experts’ en richten zich op het examen en hun vervolgstudie. Dat betekent dat zij geacht worden zelfstandig en gedegen te kunnen studeren. Een volwassen houding, zowel in algemeen gedrag als wat hun studiehouding betreft, is nu aanwezig. Daarnaast krijgen zij uiteraard begeleiding in de vorm van een mentor en kunnen zij aanspraak maken op huiswerkuren en studiecoaching.

Mentoraat onderbouw

Elke klas heeft een mentor als eerste aanspreekpunt. De mentor in klas 1 wordt bijgestaan door leerlingmentoren; dit zijn leerlingen uit de vijfde klas die het schoolleven goed kennen en met wie de eersteklassers vrijuit kunnen praten. De leerlingmentoren zijn ook aanwezig bij activiteiten. Zij zijn tevens betrokken bij de mentorlessen en de studielessen en onderdelen van de begeleiding van de eersteklassers. De eerste klassen hebben wekelijkse mentorlessen, waarin aandacht wordt besteed aan de sociaal-emotionele begeleiding van leerlingen, zowel individueel als in groepsverband. De vaardigheden die een leerling gebruikt bij de schoolactiviteiten vallen onder de ‘executieve functies’. Dit zijn functies die niet zozeer te maken hebben met intelligentie; ze worden meestal onbewust gebruikt en zijn belangrijk voor het succes van de leerling. De executieve functies worden opgesplitst in gedragsvaardigheden en denkvaardigheden. De vorderingen in de executieve vaardigheden worden door elke onderbouwleerling bijgehouden in een digitaal portfolio.

De mentoren geven hun klas studieles, zowel in leerjaar 1 als in leerjaar 2. Daarin wordt de basis van een goede studietechniek aangeleerd: het beheer van de agenda, woordjes leren en teksten schematiseren. Met behulp van een eigen methode wordt aandacht besteed aan effectief leren, de invloed van emoties op leren en concentratie. Gedurende het schooljaar wordt teruggekeken op de afgelopen periode, worden ervaringen uitgewisseld en worden waar nodig nieuwe vaardigheden aangeleerd. De leerlingmentoren zijn bij de studielessen actief betrokken.

De mentoren van de eerste klas nemen in principe hun klas mee naar de tweede, zodat de begeleiding wordt gewaarborgd en zowel de leerlingen als de ouders met dezelfde vertrouwde persoon contact onderhouden. De mentor heeft via Magister zicht op de resultaten en de aanwezigheid van zijn of haar klas en bespreekt deze met de leerlingen en de ouders.

In september is er een speciale informatieavond voor ouders van eersteklassers waar informatie wordt gegeven en waar de docenten worden voorgesteld die lesgeven in het eerste leerjaar. Ook is er gelegenheid om met de mentor van gedachten te wisselen over de gang van zaken in de klas en op school in het algemeen. In november is er een mentorouderavond voor de onder- en middenbouw. Leerling, ouders en mentor krijgen de gelegenheid samen in gesprek te gaan. In januari is er een gesprek met de vakdocenten mogelijk.

In de eerste klas worden de leerlingen bevraagd op welbevinden, capaciteiten en motivatie. Het doel is om, naast de resultaten, een compleet beeld te verkrijgen van elke leerling om een goede ondersteuning te kunnen bieden. Waar nodig wordt extra ondersteuning of onderzoek aangeboden of geadviseerd. Dit kan zowel in- als extern.

Mentoraat midden- en bovenbouw

Ook de hogere klassen hebben een mentor en een mentoruur. Zoals de mentoren van de eerste klassen meegaan naar de tweede klas, zo gaan de mentoren van de derde klassen mee naar de vierde klas (middenbouw) en die van de vijfde klas naar de zesde (bovenbouw). De mentor ondersteunt de klas als geheel en de leerlingen individueel, onder andere tijdens het mentoruur. De mentor zoekt oplossingen bij problemen, houdt de resultaten en de aanwezigheid in de gaten en onderhoudt het contact met de ouders.

In september zijn er ook voor midden- en bovenbouw informatieavonden. Ouders krijgen algemene informatie over de betreffende leerjaren en over de keuze van profiel en studie. In november is er een mentor-ouderavond waarbij de leerlingen nadrukkelijk ook worden uitgenodigd. In januari is er de gelegenheid voor ouders en leerling om met de vakdocent in gesprek te gaan. In de derde en vierde klas werkt de mentor, in samenwerking met de decaan, mee aan het proces van keuzebegeleiding (zie ook de paragraaf over decanaat).

Studiecoaching en huiswerkuren

De leerlingen in leerjaar 1 worden bij de start in de onderbouw door de mentoren in de studielessen begeleid bij het ‘leren leren’, bij het aanleren van verschillende studievaardigheden en leerstrategieën en bij een efficiënte organisatie van hun school- en huiswerk. Het USG heeft daarvoor een eigen studievaardighedenmethode ontwikkeld, waarin de nadruk ligt op de concrete invulling van de belangrijkste studievaardigheden (organisatie schoolwerk, planning, samenwerken, presenteren, schrijven, leren) die leerlingen nodig hebben op school. In de leerjaren hierna speelt dit nog altijd een belangrijke rol.

Van de leerlingen wordt verwacht dat zij hun huiswerk serieus aanpakken en het zelfstandig en goed doen, maar dat lukt niet altijd elke leerling even goed. Dit heeft verschillende oorzaken. Indien de resultaten naar het oordeel van de mentor daar aanleiding toe geven, wordt de leerling tijdelijk verplicht huiswerk te maken op school. De huiswerkuren op school geven invulling aan de behoefte van ‘het uitbesteden van de discipline’. Er is een surveillant en de leerlingen werken volgens hun eigen planning en in stilte. Huiswerkuren staan ingeroosterd aan het eind van de dag. Het huiswerkuur is beschikbaar voor leerlingen van klas 1 tot en met 6. De communicatie hierover verloopt via de mentor. De huiswerkuren hebben dezelfde status als reguliere lesuren. Aanwezigheid wordt bijgehouden en ongeoorloofd verzuim wordt aangemerkt als spijbelen. Indien blijkt dat de leerling de achterstand heeft ingehaald, dan kan hij het weer zelfstandig aanpakken. Huiswerk maken op school is een oefening, geen straf. Het huiswerkbeleid bevordert een regelmatige inzet en voorkomt dat leerlingen in de laatste fase van het schooljaar een inhaalspurt moeten maken. Het beleid is bovendien onderdeel van de basisondersteuning voor de leerlingen.

Tot slot zijn er studiecoaches die, op doorverwijzing van de mentor, leerlingen individueel en gericht ondersteunen in het versterken van hun studievaardigheden en executieve functies. De aanpak is oplossingsgericht en bestaat uit een kort traject van maximaal vijf gesprekken. De focus van het traject ligt op het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van de leerling door concrete tips aan te bieden en daarover afspraken te maken. De terugkoppeling loopt altijd via de mentor. Ook ondersteunen de studiecoaches vakdocenten en mentoren in hun deskundigheid op gebieden als motivatie, onderpresteren, perfectionisme en verschillende studietechnieken.

Decanaat

De profielkeuze is op het USG gespreid over twee leerjaren, te weten het derde en het vierde. Naast de verplichte vakken kiezen de leerlingen in klas 3 een aantal vakken ter voorbereiding van hun definitieve profielkeuze in klas 4. Veel leerlingen hebben hierdoor de mogelijkheid om in klas 4 een dubbel profiel te kiezen (en maken hier ook gebruik van). Het kiezen van twee profielen en extra keuzevakken wordt door de school gestimuleerd.

De profielstructuur bestaat uit drie gedeelten; het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en het vrije deel.

Gemeenschappelijk deel: een aantal vakken is voor iedere leerling verplicht. Dat zijn de vakken Nederlands, Engels, lichamelijke opvoeding en maatschappijleer (klas 4).

Profieldeel: de leerling kiest voor één van de vier profielen CM (Cultuur en Maatschappij), EM (Economie en Maatschappij), NG (Natuur en Gezondheid) of NT (Natuur en Techniek). De vakken die bij zo’n profiel horen vormen het profieldeel.

Vrije Deel: de leerlingen zijn verplicht om in het vrije deel een examenvak te kiezen. Zij kunnen daarnaast (nog) meer examenvakken kiezen, mits dit ingeroosterd kan worden of er goede afspraken met de betreffende docenten worden gemaakt in het geval er twee vakken op één uur vallen. Leerlingen kunnen onder goedkeuring van hun docent, ouders en mentor van vak wisselen of een vak laten vallen.

Passend onderwijs

NUOVO Scholengroep maakt deel uit van het Samenwerkingsverband Utrecht en Vechtstreek (SterkVO). Het Samenwerkingsverband heeft als taak ervoor te zorgen dat de Wet Passend Onderwijs goed wordt uitgevoerd op de scholen. In de praktijk betekent dit een nauwe samenwerking tussen het Samenwerkingsverband en de school, met name bij leerlingen met een extra ondersteuningsvraag.

De basisondersteuning op het USG bestaat uit de uitgebreide begeleiding via het mentoraat. Voor de meeste leerlingen volstaat dit voor een plezierige en succesvolle schoolloopbaan. Andere leerlingen hebben extra ondersteuning nodig als het gaat om persoonlijke problemen, motivatieproblemen of leerproblemen. Ze zijn niet altijd in staat om deze problemen zelf of met behulp van een mentor op te lossen of de juiste weg te vinden naar externe hulpverlening. De inzet van extra ondersteuning is dan gewenst.

Kern- en ondersteuningsteam

Een aantal leerlingen heeft om diverse redenen (tijdelijk) extra ondersteuning nodig. Deze ondersteuning wordt gecoördineerd door het kernteam en uitgevoerd door het ondersteuningsteam. Het kernteam bestaat uit twee ondersteuningscoördinatoren en een orthopedagoog. Het ondersteuningsteam bestaat uit persoonlijk mentoren en studiecoaches. Zij overleggen regelmatig over de gewenste ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben en maken afspraken over verdere begeleiding.

Deze extra ondersteuning is beperkt in tijd en aard en heeft als doel de leerling te helpen het onderwijs op eigen kracht en adequaat te kunnen volgen. In overleg tussen de klassenmentor, de conrector en het kernteam kan een leerling voorgedragen worden voor een persoonlijk mentor. Uiteraard gebeurt dit altijd in overleg met de leerling en zijn ouders én nadat gebleken is dat de basisondersteuning niet voldoende is. De persoonlijk mentor werkt met een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP), dat gezamenlijk wordt opgesteld met leerlingen en ouders samen. In het OPP wordt ook opgenomen hoe de leerling naar zijn eigen ontwikkeling kijkt en wat wij met die inbreng hebben gedaan. In dit plan staan de acties beschreven die op school worden ondernomen, de afspraken die zijn gemaakt en de evaluatie. De extra ondersteuning kan verschillende vormen aannemen. Soms heeft een leerling gedurende het hele schooljaar een persoonlijk mentor, maar de ondersteuning kan ook gedurende een korte periode worden geboden of aan een groepje leerlingen. De ondersteuning wordt altijd geboden binnen de mogelijkheden van de school en is altijd gericht op het functioneren op school.

Soms is de extra ondersteuning binnen de school niet toereikend en zal geadviseerd worden externe hulp in te schakelen. Het USG werkt samen met de zogenaamde ‘kernpartners’ in de ondersteuning van de leerlingen: buurtteam VO, leerplicht en jeugdzorg. Ook is de begeleider Passend Onderwijs vanuit het Samenwerkingsverband nauw betrokken bij de school. Zij adviseert over verdere ondersteuning, waarbij de leerling en ouders ook actief worden betrokken. Bij aanmelding van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt er gekeken of het USG de juiste ondersteuning kan bieden. Hierbij wordt maatwerk geleverd door samen met de kernpartners te kijken naar wat een leerling nodig heeft.

Het USG vraagt alle leerlingen jaarlijks naar hun mening over het ondersteuningsaanbod in de enquête van kwaliteitsscholen. Ook is het ondersteuningsaanbod jaarlijks onderwerp van gesprek met de leerlingenraad en de MR. De inbreng van de leerlingen wordt verwerkt in de kwaliteitszorgcyclus van beleidsbijstelling en evaluatie.

Dyslexie

In klas 1 wordt de begrijpend leestoets “Diataal” afgenomen. Als hieruit een achterstand op het gebied van spellen en/of begrijpend lezen blijkt, zal de mentor de ouders daarop wijzen en de leerling uitnodigen voor een vervolgtest. Hieruit kan blijken dat er een dyslexie-onderzoek nodig is door een erkend extern deskundige. Alle toetsen worden in lettertype Arial 12 aangeboden, een voor dyslecten geschikt lettertype. Ook is een aantal (wettelijk voorgeschreven) voorzieningen aanwezig. Het dyslexieprotocol van de school is te vinden op de website.

Vertrouwenspersonen

In het geval van klachten of problemen kunnen de interne contactpersonen, Aad Gordijn (agordijn@usgym.nl) of Irene Berk (iberk@usgym.nl), de leerling ondersteunen en eventueel doorverwijzen naar de juiste hulpverleners buiten de school. Ook kan de leerling bij de contactpersonen terecht voor het maken van een melding betreffende pesten, seksuele intimidatie, geweld of ander grensoverschrijdend gedrag. Indien gewenst kunnen de externe vertrouwenspersonen worden ingeschakeld. Zij zijn bereikbaar via telefoonnummer 070-2600032 of mailadres info@cvp-plus.nl. Zie voor meer informatie over de externe vertrouwenspersonen www.nuovo.eu/documenten.